vrijdag 27 april 2012

BOSCH THEATER 1



Tijd voor een beschouwing

We zijn al enige tijd discussiërend onderweg over de vraag of de stad 's-Hertogenbosch een nieuw theater nodig heeft. Boeiend en interessant, wisselend van inhoud en kwaliteit, veelal veroorzaakt door verschillende belangen en visies, maar ook een debat met weinig nieuwe argumenten. Dat hoort ook zo in een democratisch proces.

De Vereniging van Binnenstadsbewoners vindt er iets van evenals de bewoners van het Paleiskwartier en de Carnavalswereld. De landelijke musicalwereld is goed vertegenwoordigd in de Raad van Commissarissen van Theater aan de Parade en heeft haar eigen invloed. In ingezonden brieven in het Brabants Dagblad geeft de individuele burger zijn mening. Dat geldt niet alleen voor Bosschenaren en de inwoners van Rosmalen, maar de inwoners uit Vught laten zich evenmin onbetuigd. Interessant zijn in dat verband de bezoekcijfers van Vughtenaren aan het culturele leven in Den Bosch die daarmee de regionale functie van het Bosch Theater bevestigen.

De lokale politiek heeft de discussie over de locatiekeuze open gegooid. Een voorkeur voor de locatie Paleiskwartier tekent zich af in de gemeenteraad. De invloed van de afdeling Stedenbouw wint opnieuw aan kracht. De politieke weerstand tegen de locatie Paleiskwartier brokkelt af. Van een keuze op basis van culturele motieven was tot nu toe geen sprake. In het Paleiskwartier is ruimte voor de grotezaal variant van 1000 of meer stoelen. Wie wil dat eigenlijk? Is hier de invloed van de musicalwereld voelbaar? Winnen de stedenbouwkundige argumenten het van de cultuurpolitieke argumenten?

De huidige discussie in gemeenteraad en stad gaat vooral over de locatie terwijl het zou moeten gaan over het type theater / zaal dat we, met het oog op de toekomstige ontwikkelingen in de podiumkunsten, nodig hebben in relatie tot het pakket culturele voorzieningen. Het tempo van de discussie leek ingegeven door de wens om in het Jheronimus Bosch jaar in 2016 dit nieuwe theater in gebruik te nemen. Inmiddels is duidelijk dat dit een onhaalbaar traject is. Dat biedt de kans om terug te keren naar de functievraag en de locatie even te parkeren. Dit kan nieuwe perspectieven opleveren.

Kern van de zaak
Tot voor kort werd nauwelijks gesproken over de vraag of een nieuw theater noodzakelijk is en wat voor type theater dat zou moeten zijn, ook niet door de lokale politiek.  Tijdens een bijeenkomst van experts werd voor het eerst opgemerkt dat in het huidige plan een visie op wat de stad nu precies wil met haar theater node wordt gemist. De spijker op de kop! De volgorde zou toch moeten zijn dat je eerst hoort te weten wat voor theater er nodig is en wat je er mee wilt om vervolgens te onderzoeken waar je dat het beste kunt bouwen. De inhoud is leidend in het debat.

Recentelijk hebben de beide hoofdrolspelers, Jan van der Putten [Verkadefabriek] en Harry Vermeulen [Theater aan de Parade] het vuurtje goed opgepookt door zich inhoudelijk uit te spreken over welk type theater dan wel zalenvariant de plek moet gaan innemen van het huidige Theater aan de Parade. Dat werd tijd want de discussie werd tot nu toe meer beheerst door stedenbouwkundige en planologische argumenten dan door cultuurpolitieke argumenten. Jan gaat voor de 1 flexibele zaal variant, Harry voor de 2 zalen variant waarbij Harry ook aandacht vraagt voor de commerciële activiteiten. Wordt het nieuwe theater een concurrent van het congrescentrum 1834 van de Brabanthallen? Lijkt me niet verstandig.

De gemeenteraad neemt op 26 juni een besluit. Laten we resterende tijd vooral gebruiken voor debat over de inhoud van de plannen alvorens een lokatie te kiezen. De basisingredienten hebben de beide directeuren op tafel gelegd. Inhoudelijk lijken de beide standpunten overbrugbaar, over de vorm ligt het lastiger. Als deze volgorde gevolgd wordt is dat alleen maar winst.

Wat hebben we nu.
Het huidige theater is vlees noch vis met teveel functies op een te kleine oppervlakte. De foyer is een te groot uitgevallen trappenhuis met garderobe. De horeca is er efficiënt in gepropt. Het idee om de Pleinzaal (een vlakke vloer avant la lettre) toe te voegen aan een klassiek vormgegeven grotezaal getuigde midden 70-eren jaren van een vooruitstrevende visie maar de multifunctionele opzet werkte helaas niet zoals bedoeld. Je moet daar de ruimte en het geld voor hebben en dat was er niet. Dit theater was het resultaat van een denktrant die in de tijdgeest van dat moment op haar einde liep.  Een 2-zalen variant die niet heeft gewerkt, helaas.

De publieke belangstelling was al enige tijd in beweging en wilde vernieuwing. Dat had gevolgen voor het maken van theater en maar ook voor het bouwen van accommodaties, anders en gekoppeld aan een artistiek profiel. Er ontstonden tal van nieuwe - vooral kleinschalige - initiatieven zoals Theaterfestival Boulevard, de W2 en Theater Bis. Korte tijd later voegde de Voormalige Azijnfabriek, later de Toonzaal, zich in dat rijtje. Deze nieuwe ontwikkeling leidde onder meer tot een florerend cultureel centrum - de Verkadefabriek - aan de rand van de binnenstad maar nog steeds in het centrum van de stad. De Verkadefabriek herbergt vele culturele functies en heeft kans gezien een aantrekkelijke plek voor velen te creëren. De Verkadefabriek verkeert in een goed cultureel gezelschap met de concertzaal W2 en het beeldende kunstcentrum Willem II. Zij maken de "Kop van het Zand" tot een culturele ontmoetingsplek voor de Bosschenaren en de inwoners van Rosmalen en Vught om naar toe te gaan.

Aan deze ontwikkeling kan niet worden voorbij gegaan. Toen indertijd besloten werd tot de bouw van het huidige Theater aan de Parade was er geen tweede podiumvoorziening in de stad. Die situatie is de afgelopen 40 jaar grondig gewijzigd. In de stad en regio is een breed scala aan culturele voorzieningen ontstaan. Dat alleen al is een valide reden om inhoud, vorm en locatie integraal te betrekken in het totale pakket van voorzieningen. Wat wordt het artistiek profiel, hoeveel zalen zijn er nodig en waar moet dit gebouwd worden. Willen we een nieuw theater dat gaat functioneren als de Verkadefabriek, dus als een cultureel centrum met haar eigen dynamiek en dat de hele dag geopend is. Of willen we een theater dat elke avond een voorstelling uit het "brede palet van het culturele aanbod in ons land" presenteert. Het moet dus niet alleen gaan over een locatie, architectuur en stenen.

Aanbod podiumkunsten in Den Bosch
Als je het op de keper beschouwd is het huidige brede aanbod in ’s-Hertogenbosch en directe omgeving niet slecht, integendeel. Er is volop keuze, zalen en programma genoeg, ook in de breedte. Je hoeft niet alles mooi te vinden en thuis blijven is ook geen straf met 100 Tv-zenders via de kabel. Daar is altijd wel iets goeds tussen te vinden. En als je dan nog niets kunt vinden ga je naar Eindhoven waar een theater en een muziekgebouw staan met een stevige internationale programmering en uitstraling tot ver in de regio.

Moet alles wel zo dicht bij huis te vinden zijn als we tot nu toe hebben aangenomen? Ligt hier niet een prachtige taak voor BrabantStad? Het traject naar Culturele Hoofdstad 2018 biedt uitgelezen mogelijkheden tot meer samenwerking en afstemming. Immers in Eindhoven ligt een van de beste concertzalen van ons land en in Utrecht wordt een nieuwe concertzaal gebouwd. Als het gaat om het grotere werk in de popmuziek vinden we het vanzelfsprekend dat je daarvoor in Tilburg bij 013 moet zijn. In Breda staat een theater waar de grote musicals en andere grootschalige producties zonder enig probleem gepresenteerd kunnen worden. Die zaal is juist gebouwd met het argument om Zuid Nederland te kunnen bedienen met nationale en internationale musicals.

Het argument dat het publiek alles in een directe nabijheid moet kunnen vinden geldt slechts in beperkte mate. Het publiek is in toenemende mate bereid te reizen, zeker als er iets bijzonders is te zien. Voor de Nederlandse Opera moet je naar Amsterdam. Het Concertgebouw Orkest speelt in Amsterdam of elders in Europa. Kijk maar eens naar het succes van de “Soldaat van Oranje” nabij Katwijk of “Orfeo”in de tuin van Paleis Soestdijk, SILO8 en HART van Theatergroep Vis a Vis in Almere of naar de musicalseries in het Beatrix Theater in Utrecht en het Circustheater in Scheveningen, of dichter bij huis het festival Circo Circolo in Liempde. Kortom, de belangstelling voor reizen naar zeer bijzondere programma's groeit. In Den Bosch kun je vooral terecht voor het kleinschalig aanbod. Een prima combinatie in de Brabantse regio, lees BrabantStad.

Midden zaal / Grotezaal
Er wordt in ons land nauwelijks nog theater en dans gemaakt dat is gericht op zalen die groter zijn dan 500/600 plaatsen. Dat werd lange tijd de ontbrekende middenzaal genoemd maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het de grote zaal is geworden voor het gebruikelijke theater en dansaanbod. Dan wordt het interessant om te onderzoeken wat we missen of anders gezegd wat we niet in Den Bosch kunnen zien maar wel elders. Dat is de fundamentele vraag bij de ontwikkeling van het totaalplan. Dat kan niet zonder te kijken naar het huidige voorzieningenniveau en het culturele aanbod in stad en regio. En het heeft geen zin om concurrenten te creëren, ook niet in Vught of Rosmalen.

De onlangs verschenen studie van Gerard Marlet biedt een aardig doorkijkje in het niveau en inhoud van de culturele voorzieningen. De ambtelijke notitie over het nieuwe theater is uitermate bruikbaar en levert eveneens veel zinnige informatie op. Kortom, er is voldoende ondersteunend materiaal om een definitieve richting en keuze te kiezen.

Ik hoor u al roepen, het nationale repertoire toneel, de grote cabaretiers en de musicals dan? En de internationale producties die onder meer door Theaterfestival Boulevard worden ingebracht? De repertoire gezelschappen hebben jaren geleden besloten om de capaciteit voor hun grotezaal voorstellingen - om artistieke redenen - terug te brengen tot rond de 500 plaatsen. En laat het nu zo zijn dat het musicalaanbod ook aan het afnemen is, niet in de laatste jaren veroorzaakt door een overkill aan aanbod en matige kwaliteit. Joop van de Ende heeft niet voor niets jaren geleden besloten om zijn grote en commercieel interessante musicals te programmeren in zijn eigen theaters als het Beatrix Theater in Utrecht en het Circustheater in Scheveningen. En in het zuiden kunnen de musicalproducenten terecht in Breda vanwege de grote capaciteit van het Chasse theater. Het aanbod van de vrije producenten in de steden in ons land kan alleen maar commercieel renderen omdat deze theaters met subsidie van de lagere overheden in stand worden gehouden. Daar valt dus voor de kleinere theaters niets te verdienen. Onder de 900 stoelen moeten er altijd geld bij.

Om het grootschalige aanbod niet volledig aan Den Bosch voorbij te laten gaan moet gezocht worden naar een meer flexibele oplossing van de programmering en dus zalen. Dus klein wanneer het nodig is en groot als het moet. De programmering is complementair aan de programmering van de Verkadefabriek, W2, Toonzaal, Perron 3 in Rosmalen en de Speeldoos in Vught. Deze afweging is elementair bij de beslissing over wat voor theater/zaal we nu eigenlijk moeten willen. Van een zaal met een flexibele inrichting zijn goede voorbeelden te zien in binnen- en buitenland. Dat is een politieke en een financiële keuze, maar niet eerder nadat de betrokken instellingen hebben duidelijk gemaakt hoe zij dit zelf zien, een artistieke visie dus. De politiek dient hen daartoe taakstellend uit te dagen. De stedenbouwkundige keuze is hieraan ondergeschikt.

Dat kan dus betekenen dat de twee zalen variant om cultuurpolitieke en ook financiële redenen niet nodig is, immers voor de uitzondering hoeft niet (meer) gebouwd te worden. Het maximum aantal – te verkopen - plaatsen in de stad ‘s-Hertogenbosch lijkt te zijn bereikt volgens Jan van der Putten. Harry Vermeulen ziet nog mogelijkheden voor 25% groei. Jan bekijkt het totale aanbod, Harry doet dat ook maar zegt in feite niet meer dan wat het huidige theater aan de Parade al jaren wil zijn, niets nieuws dus. Wat is dan de rol van een lokale overheid? Gewoon betalen of gericht investeren in nieuwe artistieke plannen en ideeën? Culturele ondernemers moeten nieuwe bronnen ontwikkelen om groei te kunnen financieren, zeker wanneer dit commerciele activiteiten betreft.

Voor mij is het zeer de vraag of een groeidoelstelling van 25% voor een culturele programmering realistisch is. Er zijn immers ook nog Bosschenaren die niet naar cultuur gaan maar meer belangstelling hebben voor sport of iets anders of liever gewoon thuis blijven. Dat mag ook.